Oorlogstijd 7 - Verhalen en informatie over Westkapelle

Ga naar de inhoud

Oorlogstijd 7

Oorlogstijd

De volgende morgen, drie november was het inmiddels, bleven we daar. Het leek er echter op, dat de strijdende partijen zich steeds ‘s morgens rustig hielden, maar na de middag begon alles weer met volle kracht. Voor ons was dat aanleiding om het dorp opnieuw een eindje uit te gaan. We zochten beschutting in de schuur van een nabijgelegen boerderij. Aan de noordkant, de kant van Domburg, was die helemaal gevuld met stro, waarvan wij een zekere bescherming verwachtten. De andere kant was de stal met een rij koeien. Daartussenin was een strookje waar wij juist konden staan, urenlang. Ik herinner mij dat ik me op het hart drukte, vooral niet in slaap te vallen, want dan zou ik languit tussen de koeien vallen. Maar goed, ieder bleef wakker.
Na verloop van tijd werd het rustiger en gingen we weer naar de kleuterschool waar we die nacht ditmaal ook overnachtten.

Zo werd het vier november. Nog steeds was de oorlog erg dichtbij. Te bedenken is dat Oostkapelle pas op acht november zou worden bevrijd.
Toen kwam mijn vader met het nieuws, dat de geallieerden de weg naar Westkapelle officieel veilig hadden verklaard.
De gedachte om naar Westkapelle terug te gaan sprak ons wel aan. We bezaten zo goed als niets meer, hadden geen onderdak dat die naam verdiende en voelden ons onveilig. Mogelijk zou het in Westkapelle minder erg zijn.

Zo kwam het dat we diezelfde morgen nog op weg gingen.
We waren met ons zevenen, mijn ouders, mijn grootvader, mijn twee zusters, mijn broer en ik.
Het enige dat we bij ons hadden was een brood, waar we in Domburg aan hadden kunnen komen. Mijn broer droeg het in een zandzakje.
Hoe we er uit zagen, is moeilijk voor te stellen. We waren dagen niet uit onze kleren geweest, hadden ons niet kunnen wassen en roodachtig stof van verwoeste huizen zat overal op. Maar och, we hadden alles overleefd en met een beetje geluk zouden we er wel bovenop komen.
Zoals al in het begin gezegd, had de weg ontzettend te lijden gehad door bommen en granaten en we kwamen maar moeizaam vooruit.
In wat eens de duinen waren geweest liepen koeien die voor het water waren gevlucht, andere, die op een landmijn hadden getrapt, lagen dood op de grond. We moesten voorzichtig zijn dat er niet een mijn dicht bij de weg zou ontploffen, als we daar juist voorbij gingen.
Op sommige plaatsen waren bunkers in de duinen, die van de weg af bereikbaar waren. Mijn vader ging daar naar binnen om te kijken of je daar onderdak in zou kunnen vinden. Maar de chaos die hij daarin aantrof, tot gesneuvelde soldaten toe, was zo dat hij daar maar van afzag. Wel hield hij er een carbidlamp aan over die hij op een tafel zag staan. Weliswaar zonder carbid, maar je weet maar nooit of hij nog eens van pas zou komen.

Tenslotte kwamen we op de  plaats, waar de weg omhoog ging tot op de dijk. Over de dijk gingen we verder.
Recht voor ons zouden we vroeger in de verte de dijkmolen zien staan. Maar daar was nu niets meer van over dan grote brokstukken. Dichterbij stonden links langs de dijk de enorme bunkers waar ik het al over had. Verder waren op de dijk restanten te zien van de overige verdedigingswerken, allerlei oorlogsmateriaal van de landingstroepen en verdere sporen van de gevechten die daar geleverd waren.
Links voor ons, beneden, lag het dorp, tenminste, wat daarvan over was gebleven.
Wat dicht bij de dijk had gestaan, lag praktisch helemaal in puin. Voorzover er geen puin lag, want de bebouwing was niet zo compact geweest en de huizen hadden alleen een begane-grondverdieping en een zolder, zag je overal grote en kleine bomkraters. Verder weg was helemaal niets meer terug te vinden, want de Arke was grotendeels verdwenen in het dijkgat.
Naar links, wat je landinwaarts zou kunnen noemen, als er nu geen water was geweest in plaats van land, was de bebouwing nog in grote lijnen gespaard en daar stond ook nog als vanouds de toren, meer dan ooit nog het symbool van Westkapelle, nu de dijk zijn aureool van onverwoestbaarheid had verloren.
Ver weg, aan de overkant van het dijkgat, begonnen de duinen.
Aan onze rechterhand was de zee. Alleen die zag er uit als altijd, onaangedaan voor wat er nog maar pas was gebeurd. De grauwe golven lieten uit niets blijken, dat er zo vele, vele honderden soldaten, met hun schepen en hun bewapening, op de bodem rustten.
lees verder...


Terug naar de inhoud