Oorlogstijd 9 - Verhalen en informatie over Westkapelle

Ga naar de inhoud

Oorlogstijd 9

Oorlogstijd

Toen de dag voorbij was, waren we er voor ons gevoel heel veel beter aan toe dan toen hij begon.
Nog steeds hoorden we artillerievuur, maar we voelden er ons hier niet door bedreigd.
We hadden een dak boven ons hoofd, hadden gegeten en gedronken, konden liggen op matrassen, de kachel gaf warmte, de carbidlamp gaf licht, kortom, we konden er weer tegen.
We waren allemaal in leven, we waren vrij, we waren op de weg omhoog.

Sprookjes eindigen vaak op zo'n punt. Ze leefden nog lang en gelukkig, heet het dan.
Maar zo ideaal hadden wij het nog lang niet.

In sprookjes wonen ze meestal uiteindelijk in een paleis, maar dat leek er bij ons in de verste verte niet op. Nee, de komende tijd zouden we iedere dag weer onder moeilijke omstandigheden een strijd om het bestaan moeten leveren. Dat begon al gelijk de volgende dag.

Er ontstond een heel globale taakverdeling. Mijn moeder en mijn oudste zuster deden huishoudelijk werk, mijn vader en mijn broer probeerden vooral onze woning wat meer bewoonbaar te maken en mijn andere zuster en ik gingen het dorp, of wat daarvan over was, in om te kijken hoe het er verderop uitzag.
Al gauw hadden we wat meer te eten, doordat ergens verderop, waar de schade wat minder was, een voorraadje aardappelen bleek te liggen en ook waren er nog tuinen te vinden, waar groente in stond. Melk kregen we nog steeds van de koeien, waarover ik het zoeven had. Later gingen mijn vader of mijn broer ook af en toe naar Domburg en kwamen terug met andere levensmiddelen. Zo sloegen we ons er steeds wat beter doorheen.

Zoals we er uitzagen, dat was eerst nog steeds onbeschrijfelijk, want we hadden immers geen andere kleren dan wat we aanhadden. Hoe vuil we waren, is te begrijpen uit hoe het met een kam afliep, die we op een gegeven ogenblik van een soldaat hadden gekregen. Het kammen ging zo moeizaam, dat toen we er allemaal ons haar min of meer mee hadden gekamd, er nog maar één tand in de kam was overgebleven.

Maar kort daarna gingen mijn zuster en ik bij laag water door de Zuidstraat in de richting van de toren. Daarbij kwamen we langs de winkel met huishoudelijke artikelen, die nog enigermate heel was gebleven. Omdat de deur open stond, gingen we even naar binnen. Daar ontmoetten we de eigenaar, die juist eens poolshoogte was komen nemen. Om kort te gaan, hij vond voor ieder van ons tweeen een zakje shampoo. Let wel, een zakje, de plastic flesjes moesten nog worden uitgevonden.

Nog veel meer leverde ons een wandeling tot helemaal bij de toren op. Daar stonden twee verlaten tanks en daarbij ook twee Engelse soldaten, waar we zo goed het ging mee in gesprek raakten.
Ze vroegen ons of we eens in de toren wilden kijken en zo gingen we met zijn vieren de vele trappen op.
Nu ik daarop terugkijk, heb ik achteraf toch wel enige bedenkingen. Een volstrekte verlatenheid met twee soldaten en dan wij, aantrekkelijke meisjes kan je toch wel zeggen, tenminste als je onze ontoonbare kleren zou wegdenken, maar dat is iets wat mannen immers een beetje aangeboren is.
Hoe het ook zij, we kregen de verschillende verdiepingen van de toren te zien. Nu was daarin voor de capitulatie een afdeling van de Duitse marine gelegerd, zo bleek ons. Die hadden het qua uitrusting wat beter voor elkaar gehad dan de landmacht en veel van hun spullen lagen er nog, weliswaar in een grote chaos. Wij mochten uitzoeken wat we wilden en zo kwamen we ineens aan meer dan genoeg lakens en ander beddegoed en ook aan keukenuitrusting, waar we veel aan zouden hebben. Geholpen door de naaimachine van mijn tante, die er nog stond, hebben we van sommige lakens ook ondergoed genaaid, wat natuurlijk heel erg welkom was. Nog mooier was, dat de marine in de toren ook een compleet stel seinvlaggen had, in verschillende frisse kleuren. Ideaal geschikt dus als uitgangsmateriaal voor blouses en dergelijke.
Zo ging het langzaam maar zeker de goede kant uit.

Ook een andere meevaller hadden we. In Domburg hadden we onze fietsen neergezet in een schuurtje van de bakker. Op die fietsen waren koffertjes vastgemaakt met onder meer een stel ondergoed en een stel bovenkleding. Dat schuurtje was gespaard gebleven en zo kwamen op een gegeven ogenblik mijn vader en mijn broer ons verrassen met schone kleren. lees verder...


Terug naar de inhoud